De laatste nacht

D

Het geluid kwam dwars door mijn oordoppen heen. Dat gekmakende, hersenverscheurende geluid. Twintig jaar alweer. Twintig jaar oordoppen, geluiddempende koptelefoons, slaappillen, medicinale wiet, ’s nachts met mijn kussen onder de arm naar de slaapbank sluipen. In het begin klonk het lief. Zachtjes. Rustgevend. Maar hij werd ouder en dikker en met elk jaar en elke extra kilo werd het geluid oorverdovender. Net als die nacht. Ik drukte mijn kussen op mijn oor, hoopte dat het zou helpen, maar elke ademhaling was een nieuwe metro die over de rails ratelde, die in mijn gehoorgang echode. Ik móét slapen, dacht ik. De bruidsfoto’s. Ik word vereeuwigd met donkere kringen en dikke wallen.

Overdag vergat ik het vaak. Ik wende aan mijn moeheid, ontdekte dat ik gewoon functioneerde. Op de dag dat hij me vroeg was ik bijgeslapen. Hij was voor zijn werk en week van huis geweest. Het bed voor mij alleen. Toch voelde ik me niet herboren maar eenzaam. Niemand om mee te praten, niemand om tegenaan te kruipen op de bank. Voor mezelf had ik geen zin om te koken. Hij ging op zijn knieën, zei dat hij me gemist had, dat hij bij me zou blijven tot de dood ons zou scheiden enzovoort. Ik zei ja.

Die nacht lagen we in een hotelkamer in zijn geboorteplaats, waar we de volgende dag gingen trouwen in een prieeltje aan zee, omringd door familie en een paar goede vrienden. Hij was verkouden. De oordoppen, het kussen: paraplu’s in een tsunami. Geen slaapbank om naartoe te sluipen. Ik draaide me om, hoopte dat het geluid minder zou zijn met mijn hoofd bij zijn voeten. Maakte niets uit. Als ik hem aanstootte ging hij verder op zijn andere zij. Zo zou de rest van mijn leven zijn. Het zou erger worden. Hij zou ouder en dikker worden en de metro’s opstijgende vliegtuigen en raketlanceringen. 

Ik haalde het kussen van mijn hoofd, de doppen uit mijn oren. De metro’s reden op volle snelheid door de hotelkamer. Het geluid was overal: in de gordijnen, op de vloerbedekking, cirkelend rond de spotjes aan het plafond. Ik legde mijn kussen op zijn hoofd en duwde voorzichtig. Het klonk meteen zachter. De metro’s ratelden in de verte, nog een paar haltes weg. Ik duwde harder, met twee handen. De metro’s stokten, hapten naar adem, benen en armen spartelden. 

Wat was ik in godsnaam aan het doen? Ik smeet het kussen op de grond.

Hij keek me slaperig aan. ‘Wat was dat?’

‘Ik kan niet slapen.’

‘Het leek alsof-’

‘Lag je te dromen? Je lichaam schokte ervan.’

‘Ik denk het…’ Hij trok me naar zich toe, arm om me heen. ‘Zal ik even wakker blijven? Kun jij in slaap vallen.’

Ik knikte en sloot mijn ogen. Stilte. De metro’s zouden vanzelf weer gaan rijden.

Dit verhaal haalde de shortlist van schrijfwedstrijd De Bruiloft van schrijvenonline.

Door Margo Hoogenberk

volg mij