Amaryllis

A

Dat de amaryllis uitgerekend vandaag bloeit, op de dag dat die mannen voor de deur staan, met hun verhuiswagen en politieversterking. Eén van hen draagt een grijs krijtstreeppak en stelt zich voor als ‘Jansen’, de andere twee, van die potigen, knikken alleen. Ik laat hen over de ongeopende post stappen en luister hoe ze in de woonkamer onze huisraad bespreken.

‘Dat ding moet uit elkaar,’ hoor ik. ‘Die krijgen we met geen mogelijkheid de deur uit.’

Ze bedoelen de hoekbank, waarop we vakantieplannen maakten, avonturenfilms keken en elkaar uitkleedden als de lust te groot was om het bed te halen.

‘Die bar moet van de muur geschroefd.’ 

Jij maakte de bar van steigerhout. Elke avond aten we eraan, meestal mijn doordeweekse gerechten. Soms maakte jij een exotisch uitprobeersel, altijd later klaar dan bedoeld, met drie keer zoveel afwas.

Een van die potigen loopt langs mij naar buiten, opent de laadklep van de vrachtwagen en pakt een gereedschapskoffer. In het voorbijgaan, heen en terug, kijkt hij me niet aan. Als ik in de weg was gaan staan zou hij dwars door me heen zijn gelopen, alsof ik lucht was, een verzinsel.

‘Mevrouw?’ Jansen, achter mij. Hij kijkt vriendelijker dan je van zo iemand zou verwachten. ‘Zou u het huis willen verlaten?’

‘Dit is óns huis.’

‘De rechter heeft anders bepaald.’ Hij maakt zich breed en zet een stap in mijn richting, nog steeds met dat vriendelijke gezicht. ‘Als u weigert moet ik de politie erbij roepen.’ 

Op de stoep blijf ik staan en kijk naar de amaryllis achter het raam, met haar drie trotse bloemen, de grootste die ik ooit heb gezien. Als ze daar maar met hun tengels van afblijven.

Je kreeg het stekje van je oma en gaf het aan mij met de woorden: ‘jij bent hier beter in dan ik.’ Ik had nog nooit een amaryllis onder mijn hoede gehad maar de bol, waaruit een paar petieterige sprieten staken, zag eruit alsof ze behoefte had aan een grotere pot dus die gaf ik haar. Ik beloofde dat ik goed voor haar zou zorgen, dan zou ze vast gaan bloeien.

Daar gaat de bank al, in losse delen op de schouders van de potigen, daar gaan de bar en de krukken. Daar gaan de fruitkistjes, die we in een piramide tegen de muur hadden gestapeld, met onze stukgelezen boeken erin, lege vazen en stoffige souvenirs. Daar gaat je computer, dubbele beeldscherm, toetsenbord, muis, alles wat anderhalf jaar werkloos op je bureau heeft gestaan. Daar gaan je overhemden, nette broeken, bordeauxrode polo’s, sneakercollectie. 

Aan de overkant van de straat staan buren te kijken, de brutalen voor hun deur, de gluurders achter hun raam. Dat heb je in een buurt als deze, daar zijn de mensen overdag gewoon thuis. Ze kijken net als ik naar wat de mannen ons huis uit tillen, de vrachtwagen in.

De politieauto gaat open, een agent stapt uit en loopt op mijn publiek af, wuift ze naar binnen. 

Toen ik bij je introk werkte ik nog. We zouden sparen voor iets beters, zeiden we. Wisten de buren dat ik mezelf te verheven vond voor een buurt als deze? Hadden ze door hoe ik me ergerde aan het gegil van hun onopgevoede kinderen, het gedreun van hun muziek, hun tweedehands rook, hun peuken en lege bierblikken in de tuin? Het stoort me allang niet meer.

Het eerste voorjaar liet de amaryllis haar blad hangen en ik dacht dat ze het had opgegeven, dat ze met jou was gestorven. Ik bleef haar water geven en plantenvoeding, zorgde dat ze goed in het licht stond en het niet te koud kreeg, ik ontdeed haar van wolluis en gaf haar extra potaarde. Het was mijn laatste belofte aan jou geweest. De volgende dag had niet jij maar de politie voor de deur gestaan, ongenood, net als vandaag.

Ik zie Jansen naar de vensterbank lopen, de pot oppakken en van het raam wegtillen. De bloemsteel wiegt gevaarlijk heen en weer, tot hij haar onhandig te rusten legt op zijn brede grijze schouder.

‘Niet de amaryllis.’ Ik ren naar binnen maar de potigen duwen me terug, de koelkast op hun schouders als een stormram. Het laatste wat we samen kochten, vlak voor je verjaardagsfeest. Vijfendertig vrienden, één voor elk levensjaar. Je vertelde trots over onze nieuwe auto en hoe hard die kon.

‘Meneer,’ zeg ik, maar Jansen doet of hij me niet hoort als hij de amaryllis in de vrachtwagen zet. 

Ik wacht tot ze allemaal binnen zijn, loop naar de vrachtwagen en klim erin. De amaryllis staat tegen de gestapelde delen van de bank, haar kwetsbare bloemen fier rechtop. Ik klauter over onze spullen en ga op het bovenste deel van de bank liggen, op mijn zij, benen opgetrokken, zoals ik vaker op de bank lig. Het ruikt naar benzine en karton en toch zou ik hier kunnen wonen.

Ik kijk naar de amaryllis, vlak onder mij. Witte bloembladen, heldergroene kern, grote stampers als uitgestoken tongen. Ik was altijd voor haar blijven zorgen maar had niet geloofd dat ze nog ging bloeien, tot een paar weken geleden tussen het blad een steel begon te groeien. Bovenin vormde zich een platte knop. Ze had de tijd genomen en ik was elke ochtend naar de vensterbank gelopen, benieuwd of ze al bloemen had.

‘Mevrouw, wat doet u hier?’ Jansen staat op de laadklep, hand tegen de zijkant van de wagen. Zijn schouder is geel van het stuifmeel.

Ik probeer rechtop te zitten. Mijn hoofd raakt het plafond.

‘Kijkt u uit?’

‘Dit zijn onze spullen,’ zeg ik.

Hij schudt zijn hoofd, droevig bijna. ‘Ik snap mensen als u niet. U hebt zoveel kansen gehad en nú gaat u tegenstribbelen.’

Zonder jou had ik de post niet durven openen. Ik wist best wat er in die brieven stond, ik was niet gek. Zolang ze veilig op de mat lagen konden ze me niets maken.

‘Deze wil ik houden.’ Ik wijs naar de amaryllis.

Jansen laat zijn arm zakken. ‘Heeft u een plek om heen te gaan?’

Ik moet lachen. Ik kan er niets aan doen. Een plek om heen te gaan, een ándere plek. Hij hoort toch zelf wel hoe absurd dat klinkt. Jij hoort het ook, toch? Is het vreemd dat ik nog steeds tegen je praat?

‘Mevrouw?’

Ik knik, om ervan af te zijn. 

‘Als u eruit komt pak ik hem.’

Haar, wil ik zeggen maar ik zeg ‘voorzichtig’, klauter de vrachtwagen uit en wacht tot Jansen de amaryllis op de laadklep zet. 

Dan zie ik het. Verscholen onder het blad groeit nóg een knop. Groen en vol leven. Ik wist niet dat het kon, in de supermarkt hebben ze er altijd maar één. Maar ik heb het goed gezien. Ze trekt zich er niets van aan dat ik haar bijna had opgegeven. Ik glimlach en aai de gladde knop voordat ik de pot oppak.

Daar staan we. De buren zijn weer binnen, gordijnen rechtgetrokken. Ik wacht niet tot de potigen mijn laatste herinneringen naar buiten tillen en de deur achter me op slot doen, maar druk de amaryllis stevig tegen mijn borst en begin te lopen.

Dit verhaal verscheen in de tweede editie van Proefdruk, in april 2023.

Door Margo Hoogenberk

volg mij